08 okt Onderuit in de kleedkamer
Het is deze oktober precies achttien jaar geleden dat ik mijn eerste halve marathon liep. Dat leek me toen volkomen verantwoord. In juni en juli liepen mijn vaste loopmaat Roland en ik namelijk afstanden van tot wel zeven kilometer per keer. Van mijn kubuswoning in hartje Helmond langs het kanaal naar Aarle-Rixtel, linksaf, en over de Aarle-Rixtelseweg weer terug. Als we een goeie dag hadden, hoefden we onderweg maar twee keer te wandelen om onze hartslag tot onder de tweehonderd slagen per minuut te laten zakken. Vermoedden we tenminste, want dure Garmin-horloges hadden we toen nog niet. Fatsoenlijke hardloopschoenen en iets wat op conditie leek trouwens ook niet.
Op dat moment was ik zevenentwintig jaar. Niet heel jong om je eerste halve marathon te lopen. Waarschijnlijk is dat omdat ik tot drie jaar daarvoor een bloedhekel had aan hardlopen. Wanneer we in de eerste voetbaltrainingsweek na de zomervakantie veel door de Stiphoutse bossen en rond de velden liepen, sjokte ik altijd achteraan, uit de wind gehouden door een collega-keeper en onze rechtsback met een toen al kapotte knie. Ik zag er het nut gewoon niet zo van in, zeker niet voor een keeper. Als ik ergens naartoe moest, had ik een rammelende maar soms blinkende Peugeot 306. Of een rammelende en niet-meer-blinkende fiets, wanneer ik bierdrinkplannen had. Ik was dus behoorlijk antilopen.
Ergens halverwege mijn twenties veranderde dat. Want ik leidde best een zittend bestaan; zat veel in studielokalen, mijn bureaustoel op de TU/e toen ik daar eenmaal werkte en in de weekenden op barkrukken en de reservebank (meestal niet tegelijk). Om te voorkomen dat ik een beginnend dan wel eindigend buikje kreeg, bedacht ik dat het toch wel slim was om te gaan hardlopen. Het onmogelijke gebeurde: ik begon het zelfs leuk te vinden. Als het maar niet veel verder dan vijf kilometer of zo was.
Rammelende voorbereiding
Achteraf kun je wel stellen dat mijn voorbereiding op de halve van Eindhoven niet ideaal was. Om ruim 21 kilometer over het asfalt en de stenen van Eindhoven te lopen, is het toch wel slim om een kilometer of achttien in de benen te hebben. Dat had ik op zich wel, maar voor die afstand had ik drie trainingssessies nodig. Tel daarbij op dat ik na juli misschien nog maar twee keer had getraind, want Roland en ik hadden wel wat beters te doen in de zomer vol evenementen. Daarbij kwam dat ik begin oktober nog eens een flinke griep kreeg die mijn laatste restje uithoudingsvermogen vakkundig elimineerde. Eigenlijk was het voor de start al duidelijk: de Kenianen en Ethiopieërs hadden weinig te vrezen van me.
Toch ging het die zondag lang niet slecht, zeker de eerste vijfhonderd meter niet. Daarna was ik redelijk door mijn voorraad adem heen. ‘Loop maar door, ik zie je wel bij de finish’, riep ik na kilometer zes, hijgend als een pensioengerechtigd paard, naar Roland – die trouwens ook niet bepaald door de geluidsbarrière ging.
Het werd afzien. Mensen hebben het weleens over de Hel van ‘63, en dan bedoelen ze de Elfstedentocht van dat jaar. Dit was voor mij de Hel van ’07. Als ik voor elke keer dat ik stopte om te rekken of wandelen een glas bier had gekregen, had ik nu nog steeds niet mogen rijden. Uiteindelijk kwam ik binnen in een tijd van twee uur en acht minuten, bleek als een Engelsman met rood haar en met de soepelheid van een olietanker. Als ik vijf minuten later was, had ik de organisatie kunnen helpen met het opruimen van de drankposten en dranghekken. Vanaf kilometer twaalf wist ik één ding zeker: dit nóóit meer. En dan is negen kilometer nog ver.
Gevloerd
Ondanks mijn schildpaddentempo was ik toch best trots op mijn medaille. En dat ik overeind was gebleven. Maar toen was ik nog niet in de kleedkamer van De Lage Landen – tegenwoordig Lowlands – geweest. Bij het uittrekken van een hardloopschoen ging het helemaal mis, zoals het eigenlijk de hele dag al helemaal mis ging. Ik kreeg een verschrikkelijke krampaanval in mijn kuit en ging met een Edvard Munch-achtige schreeuw gestrekt, tot groot vermaak van Roland, die vermoedelijk aan de andere kant van de kleedkamer aan het vertellen was over zijn imposante voorbereiding en de feestjes die hij al het hele jaar had afgezegd om maar zo fit mogelijk aan de start te verschijnen. Het volgende wat ik nog weet is dat ik bijkwam op een massagetafel en dat ik daar best nog wat langer wilde liggen, maar dat ging niet. Het was namelijk al best laat.
Toch wéér een halve marathon
Het duurde vijf jaar tot ik toch weer een halve marathon liep, ook weer in Eindhoven. Dat ging niet veel beter, maar ik verbeterde mijn pr niettemin met zes minuten. Ook toen wist ik dat ik nóóit meer een halve marathon zou lopen. Daarom liep ik in 2015 maar een héle marathon. Niet heel slim en verantwoord, maar dat had ik mijn pa nu eenmaal beloofd, twee dagen voordat hij in april 2015 overleed, en ik denk dat ik ervan af wilde zijn. Eén ding wist ik toen wel zeker, rond het man-met-de-hamer-punt: dit doe ik nóóit meer. Dus wie weet wat er volgend jaar gebeurt.
In 2016 liep ik weer een halve en stelde ik mijn pr op 1:47 en nog wat seconden. Of ik nog ooit sneller zal lopen dan toen? Waarschijnlijk niet, maar van de andere kant misschien ook wel. Komende zondag ga ik in elk geval een poging doen. Ten eerste om de finish te halen en daarna mijn schoenen uit te trekken zonder tegen de vlakte te gaan. En wie weet zit er zelfs nog een eindsprintje in op Stratumseind. Naar een buitenbar of zo.
—
Omdat ik zondag toch in Eindhoven ben en meedoe aan de halve marathon, heb ik een zogeheten fundraiser – zoals dat in slecht Vlaams heet – georganiseerd. Ik zamel geld in voor Wensambulance Brabant. Mocht je me willen sponsoren, dan kan dat via dit linkje. Maar moet natuurlijk niet. Ik ben je al best dankbaar dat je het einde van dit verhaal hebt gehaald.

Roland van de Kerkhof
Geplaatst op 18:07h, 08 oktoberRoland liep toen ongeveer 1 uur en 43 minuten….
Matthijs
Geplaatst op 08:37h, 04 november@Roland: Met een standaardafwijking van 20 procent…