Als reservekeeper van Stiphout Vooruit 1 kwam ik voor het eerst in aanraking met de serieuzere journalistiek. Ik was begin twintig, zat op zondagmiddagen meestal in de dug-out en verveelde me, zoals reservespelers dat vaker doen. Maar schrijven vond ik toen al jaren leuk en dat kun je prima op een houten reservebank doen. Ik krabbelde notities op een blocnote, werkte die uit en belde of mailde ze door naar het ED. Wekelijks haalde ik de krant. Dat kon onze steraanvaller met vedetteneigingen niet zeggen.
Ik ging na mijn reservecarrière méér schrijven voor het ED, en niet meer alleen over matig getalenteerde voetballers die mij niettemin op de bank hielden. Sindsdien bezoek ik concerten, platenzaken, kletsavonden, herdenkingen, voorstellingen en mensen met een mooi verhaal. Vaak stapte ik na zo’n bezoek vol energie in mijn auto, onderweg alvast nadenkend over de kop en de openingszin die in de krant minstens zo belangrijk is als in het café. En intussen vroegen steeds meer mensen of ik een tekst voor ze wilde schrijven. Dat beviel me wel. Kon ik altijd maar schrijven, dacht ik.